Conclusie AG inzake allocatiefunctie

De Advocaat-Generaal (AG) heeft bij de Hoge Raad zijn visie gegeven over het vereist zijn van een allocatiefunctie bij de beoordeling of een onderneming een uitzendonderneming is. In de visie van de AG is het niet direct nodig dat bij uitzendondernemingen, om onder het pensioenfonds Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) te vallen, sprake hoeft te zijn van de zogenaamde “allocatiefunctie”.

Toch onder werkingssfeer StiPP?

Het belang van de conclusie van de AG ligt in het feit dat voor veel ondernemingen, waarvan tot op heden twijfel bestond of men onder de werkingssfeer van StiPP viel, nu waarschijnlijk komt vast te staan dat dit inderdaad het geval is. Mogelijk zelfs met terugwerkende kracht. Deze visie van de AG kan richtinggevend zijn voor de uiteindelijke beslissing van de Hoge Raad.

Jurisprudentie

In de diverse rechtszaken inzake de uitleg van de verplichtstellingsbeschikking van het Pensioenfonds voor Personeelsdiensten (StiPP) is tot op heden door rechters verschillend geoordeeld over het al dan niet vereist zijn van een zogenaamde allocatiefunctie. Met dit laatste wordt dan bedoeld of de betreffende onderneming vraag en aanbod van tijdelijke aard bij elkaar brengt. In de verplichtstelling wordt voor het begrip uitzendovereenkomst verwezen naar artikel 7:690 BW, waarin niet letterlijk de eis wordt gesteld dat er sprake dient te zijn van een allocatiefunctie (wil de onderneming kwalificeren als uitzendonderneming). Hof Amsterdam heeft bij twee gelegenheden geoordeeld dat een allocatiefunctie niet is vereist en dat een onderneming derhalve ook zonder dat zij een allocatiefunctie vervuld, onder de verplichtstelling van Stipp kan vallen (zie ECLI:NL:GHAMS:2014:4547 en ECLI:NL:GHAMS:2014:4616). Hof Arnhem – Leeuwarden heeft echter in een andere zaak het tegenovergestelde geoordeeld: zonder allocatiefunctie geen verplichte aansluiting bij StiPP (zie ECLI:NL:GHARL:2015:670).

Conclusie van de AG

In de inmiddels bekende zaak van Care 4 Care (C4C) versus StiPP is door de onderneming betoogd dat zij geen allocatiefunctie vervult en derhalve niet onder de verplichtstelling van StiPP valt. Deze zaak ligt voor bij de Hoge Raad waar inmiddels een conclusie is geproduceerd door de Advocaat-Generaal (AG). Na uitgebreide analyse van de wetsgeschiedenis, rechtspraak en vakliteratuur concludeert de AG dat er ter zake van het begrip allocatiefunctie twee varianten worden onderscheiden. In ruime zin houdt de allocatiefunctie niet meer in dan het ter beschikking stellen van werknemers aan opdrachtgevers. In de traditionele zin houdt de allocatiefunctie in het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van tijdelijke arbeid. Met dat laatste houdt C4C zich niet bezig, maar met het eerste wel. Dat het nog niet duidelijk is wat de regering destijds precies heeft beoogd blijkt uit de passage waarin de AG spreekt van ‘festival van verdeeldheid en spraakverwarring’.

Gehele overname of niet

Uiteindelijk concludeert de AG dat de allocatiefunctie weliswaar een vereiste is voor het bestaan van een uitzendovereenkomst maar alleen in de ruime, algemene betekenis. Aangezien C4C hier aan voldoet zou dit betekenen dat de Stipp verplichtstelling op haar van toepassing is. Uiteraard is dit nog wel afhankelijk van het feit of de Hoge Raad de conclusie van de AG geheel overneemt of niet. Wij houden u op de hoogte.

Bron: Rechtspraak.nl